Boeven, bouwplaatsen
in het basisonderwijs en de gevoelens van
een inktvis
Literaire leesgesprekken in groep 1-2Het kan: literaire gesprekken voeren met kleuters! Onderzoek van Van der Pol (2010) heeft dit aangetoond. Ben u benieuwd naar hoe in de praktijk van een klas met kleuters gewerkt kan worden aan het vergroten van de literaire competentie? |
door: Ankie Janssen en Juliet Klein Willink, studenten Iselinge Hogeschool
Literaire leesgesprekken in groep 1-2
We horen u denken: Literaire gesprekken voeren met kleuters, is dat niet wat te hoog gegrepen? Het onderzoek van Van der Pol (2010) bewijst het tegendeel! Daaruit blijkt namelijk dat kinderen al vanaf de start van de basisschool kennis kunnen maken met hoe literatuur werkt. Geschikte prentenboeken kunnen een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de literaire competentie. Het voorlezen van prentenboeken als literatuur wijkt in zekere zin af van het in kleuterklassen gebruikelijke voorlezen. De focus ligt vooral op de structuur van het verhaal en hoe het verteld wordt en minder op de herkenning en beleving van de kinderen. Hoe kan een leerkracht dit in praktijk brengen? Wij hebben ons in het afgelopen jaar samen met een andere student en Jacqueline Terwijn educatiespecialist van de Bibliotheek West-Achterhoek verdiept in het voeren van literaire gesprekken bij kleuters. We nemen u graag mee in ons proces van ontwerpen en uitvoeren.
Is Bart een boef?
Otto Octopus en Zele Zeeleeuw
Keuze van de boeken
Niet elk prentenboek is geschikt voor het voeren van een literair gesprek. Daarom hebben we ons eerst verdiept in de aspecten die een prentenboek moet bevatten om de literaire competentie van leerlingen te kunnen stimuleren. Kort gezegd is het belangrijk dat bij het herhaaldelijk voorlezen van een prentenboek steeds weer een nieuw literair aspect kan worden belicht. We hebben verschillende prentenboeken bekeken en uiteindelijk gekozen voor Kom uit die kraan!! van Tjibbe Veldkamp en O, o, Octopus! van Elle van Lieshout en Erik van Os. Het eerste prentenboek gaat over Bart, die op een dag zomaar de bouwplaats oploopt en daar een enorme ravage aanricht. Later blijkt hij hier een hele goede reden voor te hebben.
O, o, Octopus! gaat over een octopus, die na zijn dagelijkse ‘zwommetje’ een grote staart in zijn appartementje aantreft. Hij vraagt zijn zeevriendjes om hulp, maar krijgt van iedereen een ander advies. Uiteindelijk verzint hij zelf een verrassende oplossing.
Invulling van de leesgesprekken
Nadat we een keuze hadden gemaakt, zijn we gaan brainstormen over de concrete invulling van de leesgesprekken. Voor de gesprekken voor Kom uit die kraan!! kwamen we al snel tot drie belangrijke thema’s. In het eerste gesprek staat de tekst en het beeld centraal door interactief voorlezen en het stellen van gerichte vragen. Het doel van dit gesprek is om de leerlingen te laten ervaren dat tekst en beeld samen het verhaal vertellen. In het tweede gesprek wordt ingegaan op de karakters van de personages. De leerlingen geven hun mening over de personages in verschillende situaties en ervaren dat deze mening tijdens het verhaal kan veranderen. In het laatste gesprek worden opnieuw de personages centraal gesteld. Dit keer gaat het over het onderscheid tussen hoofd- en bijpersonages. In het eerste leesgesprek van O, o, Octopus! zijn de personages het centrale thema. Hierbij wordt ingegaan op de karakters en eigenschappen van de personages. In het boek worden verschillende adviezen gegeven aan de hoofdpersonages, die de leerlingen in verband moeten brengen met de verschillende eigenschappen en karakters. Bij het tweede gesprek wordt ingegaan op de emoties van het hoofdpersonage. Met de leerlingen wordt besproken hoe je een emotie herkent in een verhaal. In het boek kan dit door middel van de tekst en door gericht te kijken naar de gelaatsuitdrukking. In het laatste leesgesprek staat het taalgebruik centraal. Het doel van dit gesprek is dat de leerlingen zicht krijgen op het bijzondere taalgebruik (alliteratie) in het boek. Ieder leesgesprek is uitgewerkt in een overzichtelijk format, dat door iedere leerkracht gebruikt kan worden.
Een kijkje in de praktijk – Kom uit die kraan!!
Het eerste leesgesprek van Kom uit die kraan!! De kleuters zitten verwachtingsvol in een kring. De leerkracht introduceert de leesgesprekken en start met het interactief voorlezen van het prentenboek aan de hand van vertelplaten. Sommige kinderen kennen het boek al, maar voor de meeste is het een nieuw verhaal. Er wordt door iedereen aandachtig geluisterd. Bij het stellen van gerichte vragen ontstaan er regelmatig interessante gesprekken.
Leerkracht: ‘Hoe zou jij je voelen als je Bart zou zijn?’ S: ‘Eng.’ Leerkracht: ‘Eng. Waarom zou jij het eng vinden?’ S: ‘Want hele grote jongens. Misschien zijn ze ook wel heel flauw.’ Leerkracht: ‘Ja. En wie vindt er wat anders?’ D: ‘Misschien zijn die soms heel boos.’ Leerkracht: ‘Ja, dus jij zou het ook wel een beetje eng vinden?’ D: knikt Leerkracht: ‘Kan je ook voorstellen dat iemand het helemaal niet eng vindt? Kan dat ook?’ I: ‘Juf, ik weet er nog één. Flauwekul kan Bart ook een keertje zeggen als de grote jongens flauw doen. Dan kun je soms ook gewoon flauwekul zeggen, hè.’
Wanneer de leerkracht bijna bij de ontknoping van het verhaal is, stopt ze met lezen. Alle kinderen krijgen een eigen exemplaar van het boek. ‘Juf, mogen we dit boek houden en meenemen naar huis?’, wordt er meerdere keren gevraagd. De kleuters verschuilen zich achter het grote prentenboek en beginnen nieuwsgierig te bladeren. Het verhaal wordt opnieuw voorgelezen, maar nu krijgen de kinderen de opdracht om goed mee te kijken op de plaatjes. Voor sommige kleuters is het nog best lastig om op tijd de bladzijde om te slaan. ‘Hey kijk, daar rijden boeven!’ roept S. verbaasd. ‘Volgens mij moest eigenlijk de politie gebeld worden voor de boeven’, merkt M. op. Langzamerhand lijken de meeste kinderen te ontdekken hoe het verhaal in elkaar zit.
De vindingrijke fantasie, de eigen belevingswereld en het enthousiasme van de kleuters zorgt ervoor dat er regelmatig wordt afgeweken van het doel van het gesprek. De leerkracht geeft hier ruimte voor, maar probeert het gesprek ook zó te sturen dat het verhaal het uitgangspunt blijft. De kleuters moeten duidelijk wennen aan deze manier van praten over boeken. Je merkt een groot verschil tussen de jonge en oudere kleuters. De jongste kleuters hebben weinig tot geen inbreng. Ze luisteren naar de rest en hebben vooral oog voor hun prentenboek. Een aantal oudere kleuters is al goed in staat om een reactie toe te lichten.
Leerkracht: ‘Hebben die grote jongens echt niks gedaan?’ J: ‘Nee, ze hebben niks gedaan.’ M: ‘Wel.’ Leerkracht: ‘Vertel eens?’ M: ‘Eigenlijk hebben de grote jongens hem gewoon uitgedaagd.’ J: ‘Ja, ze hebben hem uitgedaagd. Wat hij moest doen, want anders zeggen ze: Jij durft niet. Jij bent bang om er in te gaan.’ Leerkracht: ‘Vinden jullie dus dat de grote jongens ook wel een beetje fout zijn geweest?’ J: ‘Ja, ik vind dat wel.’ Leerkracht: ‘En jij, M.?’ M: ‘Ja, eigenlijk wel. Want zij hebben ook wel wat dingen gedaan wat eigenlijk niet moest.’
Aan het eind van de dag krijgen de leerlingen het prentenboek en een speelontdekboek mee naar huis. Er wordt ook een informatiebrief meegegeven aan de ouders, waarin ze worden gemotiveerd om thuis samen met hun kind met het prentenboek aan de slag te gaan.
Een week later. Tijd voor leesgesprek nummer twee. Na een korte inleiding krijgen de leerlingen een setje post-its met gezichtjes. De leerkracht leest het prentenboek nogmaals voor en ondertussen denken de leerlingen na over of ze iemand ‘stout of juist lief’ vinden.
Dit laten ze weten door gezichtjes te plakken bij de personages. De leerlingen hebben er zichtbaar plezier in. Daarna gaat de leerkracht in gesprek over de verschillende meningen van de leerlingen.
J: ‘Bart is eigenlijk ook een boef!’ Leerkracht: ‘Vertel eens, waarom is hij ook een boef?’ J: ‘Omdat die niet weet dat die niet mag en hij gaat gewoon. Hij zegt dat die daar niet in gaat en dan doet hij het toch. Dan weet ik toch dat het een boef is?’
Leerkracht: ‘Ja, dus jij vindt Bart daarom wel een boef. M., vind jij Bart ook een boef?’ M: ‘Nee, want hij gaat toch alleen maar in een hijskraan? Dan is het niet echt een boef vind ik.’ Leerkracht: ‘Snap jij wel dat J. het wel een boef vindt?’
J: ‘Nee, ik vind het ook niet écht een boef.’ Leerkracht: ‘Oké, niet echt een boef.’
M: ‘Ik vind het niet op een boef lijken ieder geval.’ J: ‘Ik ook niet.’
E: ‘Ik wel!’ I: ‘Boeven zijn wel groter!’ J: ‘Nee, hij lijkt ook niet op een boef, want boeven die hebben rood-witte strepen op z’n shirt en op z’n broek. En inbrekers weet je dat het inbrekers zijn, want inbrekers zijn groen.’ M: ‘Niet altijd.’ Leerkracht: ‘M. zegt niet altijd. Kan je dat vertellen?’ M: ‘Nee, want ze zijn niet altijd groen. Ze zijn ook niet altijd gestrepeld. Ze zijn ook soms helemaal zwart.’
Na de meivakantie. Tijd voor het laatste leesgesprek. De leerkracht leest het prentenboek voor en de kinderen letten goed op welke mensen en dieren er in het verhaal voor komen. Na een inleidend gesprekje over de verschillende personages wordt het tijd om aan de slag te gaan. De leerlingen werken in tweetallen aan een staafgrafiek, waarin duidelijk wordt welke personages een grote rol en welke personages een minder grote rol spelen in het verhaal. De leerlingen krijgen samen een prentenboek, twee afbeeldingen van personages uit het verhaal en een heleboel blokken. Elke keer als ze het personage tegenkomen in het boek, mogen ze een blokje pakken. Er wordt goed samengewerkt tussen de kleuters van groep 1 en groep 2.
Sommige duo’s hebben wat extra begeleiding nodig van de leerkracht. ‘Juf, ik denk dat wij gaan winnen!’, roept J. en hij steekt trots zijn hoge toren in de lucht. Samen met een andere leerling is hij Bart, één van de hoofdpersonages, aan het tellen. Na een tijdje is iedereen zo goed als klaar. De leerlingen komen weer terug in de kring en de torens worden naast elkaar gezet en besproken. Spelenderwijs hebben de kleuters samen het literaire aspect hoofd- en bijpersonages inzichtelijk gemaakt.
Lessuggestie groep 1 en 2
Download onderstaande pdf
Vragenoverzicht
Download onderstaande pdf
Ouderbrief
Download onderstaande pdf
Een kijkje in de praktijk – O, o, Octopus!
De leerkracht start met het interactief voorlezen van het prentenboek aan de hand van vertelplaten. Dan krijgen de leerlingen in groepjes afbeeldingen van de vissen uit het verhaal. Ze krijgen de opdracht om de vissen onder te verdelen naar aanleiding van het advies dat ze geven. De leerlingen gaan aan de slag. Sommige kinderen vinden het een lastige opdracht, maar de oudste kleuters kunnen het al best goed. Een aantal leerlingen kan al goed uitleggen waarom ze een vis bij een bepaald groepje leggen.
L: ‘Koffervis … Oh, die is helemaal niet lief.’ Legt de afbeelding bij de vissen die onaardige adviezen geven. J: ‘Oké, die hier dan.’ V: ‘Oké’
L: ‘Nee die, die vis hoort ook daarbij.’ Legt een van de afbeeldingen bij het groepje van de vissen die onaardige adviezen geven. J: ‘Nee, die moet wel daar want die was héél stout.’ Legt de afbeelding weer terug L: ‘Nee, maar die hoort er wel bij.’ V: ‘Ja!’ J: ‘Nee, want die was echt niet lief.’ L: ‘Oké.’
Aan het eind van het eerste gesprek krijgen de leerlingen allemaal het prentenboek, een ouderbrief en een speelontdekboek mee naar huis.
Het tweede leesgesprek. De leerkracht geeft iedere leerling een prentenboek en leest het verhaal voor. De leerlingen bladeren mee. Tijdens het voorlezen wordt er gepraat over de emoties van octopus. De leerkracht besteedt aandacht aan de gezichtsuitdrukking en wijst ook op de tekst in het verhaal. Tijdens het gesprek doen de leerlingen constateringen naar aanleiding van het verhaal.
L: ‘Nu is die denk ik bang.’ D: ‘Ja, heel bang.’ Leerkracht: ‘Waarom denk je dat?’ L: ‘Nou, hij zwemt heel snel weg en dat doe ik ook altijd als ik bang ben.’
Na een kort gesprekje over het bijzondere taalgebruik mogen de leerlingen zelf namen verzinnen voor de vissen uit het boek. Maar niet zomaar een naam: de naam moet beginnen met dezelfde klank als de vis. De leerkracht noemt Otto Octopus als voorbeeld. Uiteindelijk verzinnen de leerlingen voor elke vis een mooie naam.
Leerkracht: ‘Wie heeft een mooie naam voor de zeeslak?’ D: ‘Zee..’ L: ‘Zelo, nee Zelio.’ D: ‘Zee!’ V: ‘Nee, nee, ik weet het al, Zeeleeuw.’ J: ‘Dat is de koraalduivel.’ Leerkracht: ‘Wie weet een mooie naam voor de koraalduivel?’ D: ‘Coco!’ Leerkracht: ‘Goed zo, heel knap! Wie weet er nog een andere naam?’ L: ‘Kollie de koraalduivel.’ Leerkracht: ‘Wauw, dat heb je goed bedacht.’ N: ‘Juffrouw, Coco is ook mijn hond!’
Lessuggestie groep 1 en 2
Download onderstaande pdf
Vragenoverzicht
Download onderstaande pdf
Ouderbrief
Download onderstaande pdf
Ervaar het zelf
Bent u nog niet overtuigd? Dan raden we u van harte aan om het zelf te gaan ervaren. Ga literair in gesprek met uw kleuters over prentenboeken en laat u verrassen!
Literatuurlijst
Lieshout, E. van. & Os, E. van. (2011). O, o, Octopus! Rotterdam: Lemniscaat b.v.
Pol, C. van der. (2010). Prentenboeken lezen als literatuur. Een structuralistische benadering van het concept ‘literaire competentie’ voor kleuters. Verkregen op 9 maart, 2018, van
http://nederlands.slo.nl/prentboeken-lezen-als-literatuur
Veldkamp, T. (2015). Kom uit die kraan!! Rotterdam: Lemniscaat b.v.
Juliët Klein Willink en Ankie Janssen